Landschapsblues
Ik denk niet aan mijn vader die bij leven wellicht voluit met de staking van morgen geoccupeerd zou zijn. De zon die het winterse landschap omarmt leidt me af. Want dat is het nu. Toch houdt dat toen me in zijn greep. Die vader en die moeder en dat huwelijk en al de rest. En dan is er toch de gedachte aan de staking van morgen die misschien voorbarig is of juist niet. Ik hou me vast aan de takken van het nabije nu. Zoekend naar de zekerheid die er nooit is. En dan kom ik weer dat landschap tegen dat me bedwelmt en leidt tot de herinnering aan een mooie dag.
Tante
TantAlice, samen met nonklOlinto speelde je een onmiskenbaar fijne rol in mijn zorgeloze kindertijd. Ik moet geen moeite doen om mezelf te zien aan jullie keukentafel of in jullie behaaglijke tuin. Ik was altijd welgekomen.
Tot op je hoge leeftijd voelde ik jouw warmte wanneer ik je ontmoette. Zelfs toen je het allemaal niet meer zo goed wist, keek je me met fonkelende liefdevolle ogen aan.
Stel het wel, tantAlice, daar in dat wonderland aan de overkant. Je hebt je eeuwige rust verdiend.
11.11.
Op deze regendag schuilen velen bij een gezellig huiselijk haardvuur. Ze herdenken het einde van een tijd toen het binnen regende terwijl het vuur buiten alles verschroeiend zijn weg zocht. Anderen kijken tevreden terug op een feest ten voordele van mensen in streken waar droogte honger baart en het oorlogsvuur vaak nog steeds heel hevig woedt. Nog anderen herleiden de toekomstige woonst van wie op de vlucht is tot as. Uit angst. Uit haat. Politici gooien olie op het vuur. En ik, ik gooi dit alles als een oefening op het meest vluchtige medium aller tijden.
Straatbeeld
De straat baadt stil in leegte tot ze zich vult met levende wezens die zich voortbewegen als een langgerekte sliert. Hun zwarte huid past verrassend goed bij de gele gevels die hen omringen. Ze zijn zo vrolijk als de felle kleuren van de kleren die ze dragen. Kraaltjes en strikken als kers op de taart. De kleine kinderen weten nog niets van de tweets die hen verwensen en vergelijken met kwekende konijnen die teren op de welvaart van de hardwerkende autochtoon. Ze stralen onschuldig en huppelen als kokend water op het vuur. Ze kwebbelen zonovergoten dialogen in de taal van hun moeder die uit het zuiden komt. Ik begrijp ze niet. Tot een van de meisjes kiekeboe roept naar haar broertje dat zich onhandig achter een paaltje verschuilt. Ze loopt naar hem toe, neemt hem op en zingt 1, 2, 3, 1, 2, 3 op het ritme van de lachende toekomst die niet iedereen haar gunt. Het heerlijke geluid verdwijnt om het hoekje net zoals het even daarvoor gekomen was. Vogels die straks misschien naar het zuiden trekken ter bescherming van hongerige magen nemen de straat weer over met hun getjilp dat lijkt op het kwekken van uitbundige kinderen dat overal ter wereld hetzelfde klinkt.
(na het lezen van Kalfsvlies van Marieke Lucas Rijneveld)
Het kind
Het kind stond al vroeg in de weg. Zijn buggy versperde de middengang van de dunbevolkte ochtendtrein. Tot ergernis van de meeste passanten, want slechts enkelen keken de ouders begripvol aan. Bedankt, zei ik, toen de moeder plaats probeerden te maken door de buggy onhandig naar zich toe te trekken.
Speelt de huidskleur van dit gezin een rol in dit tafereel? Ik laat het in het midden. Van de gang. Als geheim van het kind. Misschien zal het nog heel veel in de weg staan, weggeduwd en uitgesloten worden.
Maar hopelijk wordt het dapper en sterk en kan het straks alle kloterijen van deze wereld aan. Hopelijk krijgt het kansen en grijpt het ze gretig zodat het vrolijk wordt. En lief. Voor anderen. En voor zichzelf. Zodat de ouders rust vinden. En alles mooi wordt. Ook als het regent en de straten grauw en vuil zijn. De mensen nukkig en onverdraagzaam.
Ja, kinderen kunnen de wereld redden. Als je ze kansen geeft, naar ze luistert en leert dat bezit weinig waarde heeft. Zorg goed voor hen. En voor elkaar.
Afwezige zee
Het leek alsof iedereen die dag aan zee was. Luidruchtige kinderen slalomden tussen halfblote lichamen die slordig verspreid lagen over het strand. Jessy bleef angstvallig dicht bij haar moeder die een hoogblauw stijlvol badpak droeg en op haar rug lag te zonnen. Haar broer en zijn vriendje bouwden een eind verderop een groot zandkasteel dat vast het mooiste van de hele kust zou zijn. Jessy liet het zand door haar kleine vingers glijden en tilde haar armpjes steeds hoger op. De wind speelde zachtjes mee.
Op het kleurrijke strandlaken naast hen lag een vrouw met haar hoofd op een tot kussen gevouwen handdoek. Jessy keek naar het lichaam van haar moeder dat wel twee keer in dat van de buurvrouw paste. Ze liet haar kleine vingers over haar mama’s buik en borsten glijden. Wat ben je mooi, zei ze, je lijkt wel op de zee. Haar moeder lachte, draaide zich op haar zij en sloot haar ogen.
Mag ik naar het kasteel van broer, vroeg het meisje. Het mocht. Ze nam haar emmer en schopje mee en kuierde door het mulle warme zand. Mag ik meedoen, vroeg ze. De jongens reageerden niet. Jessy keek teleurgesteld rond, zag haar moeder wuiven, zette enkele stappen in haar richting en plofte neer. Met een schopje vulde ze een emmertje, keerde het om en zag hoe het zand een zielig hoopje vormde. Verveeld duwde ze zich recht en liep naar de zee. Met gekrulde teentjes zette ze voorzichtig kleine stapjes in het water. Onschuldige golfjes slokten haar voetjes op en lieten ze snel daarna weer los. Onbewust huppelde Jessy steeds verder weg van haar duttende moeder en de jongens die helemaal opgingen in hun spel. Plotseling wou ze weer dicht bij haar mama zijn. Ze keek angstig rond, versnelde paniekerig haar pas en liep steeds verder. In de verkeerde richting. Tot ze huilend werd opgevangen door een vreemde vrouw die haar troostend in de armen nam.
Voorbij
Jan zit op de maan. Hij kijkt neer op de wereld die aan zijn bolle voeten ligt. Daar ergens was hij gisteren nog. Zie je dat rode huis in de straat aan de rand van het dorp? Daar is Jan gisteren vijftig geworden. Om dat te vieren had hij twee taartjes gekocht (sorry Marieke). Een frambozenbavarois voor zichzelf en een chou Parisien voor Claire. Het zoveelste jaar op rij hoopte hij dat ze zou komen opdagen, dat ze hem een gelukkige verjaardag zou wensen en zou zeggen dat haar vertrek een vergissing was geweest.
Jan had die avond lang naar de vorm en de kleuren van de gebakjes gekeken voor hij er voorzichtig van proefde. Ze pasten niet bij elkaar vond hij voor het eerst. Een ongekende rust overmande hem. Het was voorbij.
Later die avond gluurde Jan door de sterrenkijker die in zijn woonkamer stond opgesteld. Wat was het weer fascinerend daarboven. De wassende maan wenkte hem
En alle nuances
Kenny tuurt naar de barst in de muur van zijn kamer. Hij weet niet precies hoe lang die er al zit. Het is er in elk geval al van voor de komst van mijn kleine broertje dat er vlak onder ligt te slapen, denkt hij. De scheur leidt naar een loshangend stuk behangselpapier dat schaamteloos een grote vochtvlek blootlegt. De ochtendzon verlicht het geheel als een vreemde tekening. Kenny ziet er soms een gigantische bloem met een openvallend blad in. Maar vanochtend komt er geen fantasie. Hij klautert uit het stapelbed, vloekt wanneer hij zijn knie tegen het nachtkastje stoot en loopt zijn kamer uit. Verderop hoort hij zijn moeder zachtjes snikken. Stilletjes loopt hij voorbij. In de kleine woonkamer ligt zijn vader uitgeteld in de grijze canapé. Zijn ene been hangt over het andere en raakt de asbak op het versleten tapijt net niet. De kamer stinkt naar sigaretten en zweet. Kenny trekt het gordijn open en kijkt door het raam. Het is vakantie en toch ligt het stenen plein er schrikwekkende verlaten bij. Het kapotte net van het doel wappert in de wind als de vlag van een vernield fort. Een voetbal rolt eenzaam de straat op. Niet alleen Kenny heeft huisarrest. Er dwaalt een besmettelijke ziekte over het land die iedereen binnenhoudt. Intussen is ook zijn jongste zusje opgestaan. Er zit een vuile veeg op haar wang en haar te kleine pyjama spant om haar tengere kinderlijfje. Kom es hier, zegt Kenny.
Aan de andere kant van de stad dicht tegen het bos kleurt de zon de zwemvijver van de familie Maertens zilvergrijs. Er heerst nervositeit in het huis. Door dat verdomde virus is hun jaarlijkse reis naar de Algarve in rook opgegaan. Mevrouw Maertens is er nog altijd niet goed van. Om de kinderen enigszins te troosten heeft ze een puppy in huis gehaald. Het chocoladebruine diertje ligt te slapen in zijn bench terwijl Sam en Saartje ruziën. Ga even buiten spelen, zegt mevrouw Maertens, papa moet werken. Hij heeft toch een kantoor, sneert Sam. Mevrouw Maertens ruimt op. Straks komt een tv-ploeg langs. Vlaanderen wil weten of ze het wel redden in deze moeilijke tijd. Ik mis mijn pony, snottert Saartje. En ik mijn drumles, zegt Sam. Gelukkig hebben we een tuin, poneert mevrouw Maertens. ’s Avonds zit het gezin gezellig in de zetel naar zichzelf te kijken. De pup stretcht zijn jonge lijfje en snuffelt aan de olijven, chips en kaasjes op de glazen salontafel. Kom es hier, zegt Saartje.
Figuurlijk
Er was eens een vrouw die alles veel te letterlijk nam. Ze trok nooit haar stoute schoenen aan, deed nimmer water bij de wijn. Nooit zag ze een schaap in de lucht of een figuur in het mos aan de muur. Jaren gingen voorbij zonder dat de vrouw iets moois had gezien of spannends had beleefd.
Op een dag wandelde ze in het park. Aan de vijver stond een grote man in een schorskleurige regenjas.
Wat een boom van een man bent u, zei de vrouw onverwacht. De man schudde zijn weelderige bladerdos en bloosde gelukzalig.
Figuurlijk natuurlijk.
Een vader
De hoge bomen omarmden de laan waar Louise doorheen reed. Ze voelde zich veilig, ook al kon ze niet voorspellen wat er gebeuren zou. Het was warm. De wind blies zacht door het openstaande raam.
Op het einde van de laan dook een statig landhuis op. Hier woont hij dus, dacht Louise. Haar vader had zijn gezin in de steek gelaten toen Louise nog een kleuter was. De eerste week na de grote vakantie was hij op zakenreis naar Europa vertrokken en was niet meer teruggekeerd. Na twintig jaar kreeg Louise onlangs een lange mail van hem. Hij was weer naar New York gegaan om zijn dochter te leren kennen.
De laatste herinnering die Louise aan hem had, was van de dag voor zijn vertrek. Hij kwam haar kamertje binnen, kroop bij haar in bed en sloot zijn armen om haar heen. Langzaam liet hij zijn handen over haar kleine lijfje glijden. Pas later had Louise beseft dat hij met zijn vinger in haar was geweest.
Een hond blafte. Louise schrok wakker uit het verleden en stapte uit de auto. Ze liep langzaam naar de voordeur en nam de omgeving bedachtzaam in haar op. Op de vensterbank lag een zwarte kat te zonnen. Louise belde aan. Een jonge vrouw deed open. Mijnheer verwacht u, zei ze. Louise volgde de vrouw de trap op, een lange gang in. Haar hart bonsde in haar keel. Ze klemde haar handtas strak tegen haar buik. De vrouw klopte op de deur. Ja, zei een mannenstem. De deur ging open. Dag kind, hoorde ze de man zeggen. Louise keek haar vader een intens ogenblik aan en schoot. Raak.
Veel
We zijn met heel veel op de wereld. Soms zitten we opeengepakt in de trein. We zeggen niets tegen elkaar. Hooguit pardon voor een hapering. We kijken naar een schermpje, lezen een boek of turen door het raam en denken: ‘wat zijn we met heel veel op de wereld’.
Meeuw
De meestermakersmeeuw kreeg van mij een van de mooist klinkende namen van de wereld, maar vandaag is hij niet lief. Brutaal tikt hij een moedige zwarte kraai op zijn gulzige kop. Ook zijn kleinere soortgenoot krijgt een veeg. Zijn sterke vleugels slaan wild op en neer. Blijf van mijn lunch, vervelende teringlijders. Snel pikt hij de laatste friet uit een bakje dat achteloos werd achtergelaten door een mens die meeuwen maar vieze beesten vindt. Een mens die zijn snelle hap wellicht zelfvoldaan heeft doorgespoeld met de inhoud van het blik dat wat verderop de gevel van een huis ontsiert.
Verkeerde toerental
Toen ik nog als single bij mijn ouders woonde, bezat ik trots een rood-zwart ‘pick-upje’ en twee dozijn platen. In ons huis circuleerden ook singles van toenmalige Vlaamse Goden. Experimenterend draaide ik die heel graag op het verkeerde toerental. Een DJane ben ik nooit geworden, maar plezant was het wel.
Tijdens de eerste fuiven danste ik op keuzes van echte DJ’s en verwelkomde ik de eerste pinten. Ook toen draaide ik al eens op het verkeerde toerental. Je kent het wel. Je komt uit de zaal in de frisse lucht en ziet aarde en hemel door elkaar slaan. Je voelt je in de zevende hemel tot je ’s anderendaags weer met je voeten op de vaste grond komt. Of wat vroeger, wanneer je ouders je bij je thuiskomst meteen de les spellen. Dat je Rodenbach had geproefd omwille van je opborrelende interesse voor literatuur kon hen niet bekoren.
En daar is dan paf, de dood. De wereld draait helemaal niet meer. Dan doe ik zo … en alles staat stil. Heel langzaam probeer je de draad weer op te nemen, tracht je weer deel te nemen aan het dagelijkse leven. Aanvankelijk op een heel laag toerental. Tot je de liefde ervaart en je als in een rollercoaster boven alles heen raast. Weer veel te snel.
Hoe je het ook draait of keert, de tijd staat niet stil. Je studeert, verruimt je blik en ziet veel moois, maar ook veel onrecht. Je kijkt hulpeloos toe hoe Bush, Bin Laden en andere kloten der aarde de wereld verwoesten. Je viert mee de val van de muur, de opheffing van de apartheid in Zuid-Afrika en rilt op zwarte zondag en bij beelden van armoede hier en elders. Je viert een geboorte of treurt over de dood van een vriend.
Wat de afgelopen decennia meestal ver van ons bed was, komt nu op volle toeren naar ons toe. Volkeren komen in opstand omwille van onrechtvaardig verdeelde vrede en luxe en verhuizen massaal onze richting uit. Ik kan ze alvast geen ongelijk geven. De wereld is van iedereen.
Muziek en kunst zijn mijn compagnons de route in deze dolgedraaide wereld. Ik ben gelukkig, alleen al maar omdat ik die luxe heb. Een paar weken geleden haalde ik het pick-upje van toen van onder het stof. Op mijn vijftigste verjaardag ga ik Dj-en samen met zij die mij liefhebben. Wie zich aangesproken voelt, is welkom.
Radiootje
Mijn meter schonk me een radio toen ik twaalf was. Dat deden meters in die tijd. Zeker bij communies enzo. Tante had niet gezegd dat ik hem eeuwig bij moest houden, maar ze koos wel de beste kwaliteit waardoor ik hem nu nog kan koesteren. Als een herinnering, aan de tiener die ik ooit was of nog wil zijn. Aan de tijd dat alles nog nieuw was of nog niet zo oud als de treur in de tuin van dat statige huis dat ik bewonder. En na bijna een halve eeuw is hij ook nog gewoon een vernuftige transistor die Klara in mijn huiskamer brengt.
Tot voor kort sputterde hij alleen maar even als ik zijn wieltje beroerde, opdat zijn aandacht niet verslappen zou. We leerden ermee leven. Hij en ik. Hier, nu, herinnering, verlangen. Evenwicht. Duizeling. Maar de laatste dagen loopt er toch iets grondig mis. Achter de stijlvolle toonaard van mijn favoriete radiostation heeft een stoorzender post gevat. Hoe langer ik luister, hoe meer het vreemde gedreun de bovenhand haalt. Soms gun ik mijn radiootje wat rust. Dat helpt, maar steeds voor minder lang. Misschien moet ik me toch wat meer nestelen in het hier en het nu en hem inruilen voor een digitaal exemplaar dat daar hangt in de lucht, de lucht van mijn herinnering.
Maar van dat bakelieten tastbaar ding afscheid nemen, nee, dat kan ik niet.
Herfst
De ravenzwarte kat glipte door de groene haag het stadspark in. Even aarzelde ze, alsof ze me een mooi plaatje gunnen wou. Tot aan haar buik stond ze in een dikke laag rossige herfstbladeren. Haar vacht glom in het deugddoende zonlicht dat er eindelijk weer was.